Bij clubs in de grotere steden is het al bijzonder als een speler niet ieder seizoen in het shirt van een andere club speelt. Bij verenigingen in de dorpen is clubtrouw gelukkig nog lang niet uitgestorven. Neem bijvoorbeeld Harm Bossink. Hij werd zondag gehuldigd, omdat hij recent zijn 300e wedstrijd in de hoofdmacht van KOSC speelde. En voorlopig gaat hij nog wel even door, al wordt het lastig de volgende mijlpaal te halen. “Zeg nooit, nooit, maar de 400 ga ik denk ik niet meer halen.”
Hij lepelt zonder aarzelen de feitjes op die gepaard gaan met zijn debuut in het eerste elftal. “Het was in 2002. We speelden nog in de 5e klasse. Niet veel later was ik een tijd uitgeschakeld door een auto-ongeluk, waarbij ik middenvoetsbeentjes brak.” Bossink groeide sinds zijn debuut ruim 14 jaar geleden mee met het niveau van de club. “De eerste jaren speelden we in de 5e of 4e klasse. We promoveerden een keer en degradeerden ook weer.”
Vanaf 2005 veranderde er veel bij KOSC. Een aantal oudgedienden stopten en een lichting jonge talenten stond te trappelen om het over te nemen. “Er kwam een talentvolle groep door vanuit de jeugd met onder meer Fabian Harperink en Ruben Baanstra en nog een aantal jongens. Spelers die meteen een meerwaarde hadden voor het team, want we werden twee keer op rij kampioen. Die groep vormt nu nog steeds de basis van ons team.” Ziedaar de kracht van KOSC. De selectie is in al die jaren vrijwel onveranderd gebleven en de jongens uit het dorp blijven de club stuk voor stuk trouw. “De enige spelers die korter bij KOSC zijn gebleven waren de jongens die van buitenaf kwamen zoals Rick de Wals die met zijn vader meekwam toen hij hier trainer was. En een aantal jongens van Quick’20, die daar het eerste niet haalden.”
Ook Bossink bleef altijd trouw aan het zwarte shirt, ook al trokken hoger spelende clubs als ATC’65 en Achilles’12 wel eens aan de bel. Spijt dat hij het niet heel geprobeerd op een hoger niveau heeft hij nooit een seconde gehad. “Ik wil gewoon met mijn fietsje naar de club kunnen gaan en na afloop van de training een biertje drinken in de kantine. Drie keer in de week in de auto op en naar naar een andere club, dat zag ik helemaal niet zitten. Ik vind het veel mooier om met de hele club naar een hoger niveau te gaan en dat is ons aardig gelukt de laatste jaren.”
“Het is ons kent ons”, schetst Bossink het KOSC-gevoel. “De meeste spelers woonden dicht bij elkaar en speelden al op het trapveldje in de wijk met elkaar. Ik ken ze bijna allemaal al sinds ik een jaar of vijf a zes ben. Ruud Bruns is de enige met wie ik al van kinds af aan bevriend ben, maar we zijn inmiddels met de hele ploeg een echt vriendenteam geworden.” Bossink heeft het dus op zijn 31e nog altijd prima naar zijn zin, maar twijfelt wel of hij de vierhonderd ook haalt. “Dan moet ik nog wel wat jaartjes door en ik weet niet of ik het nog zo lang volhoudt. Zolang ik van waarde kan zijn, blijf ik spelen, maar ik ga niet alleen maar op de bank zitten. Dan ga ik gewoon in een lager team spelen.”
Dat zijn huldiging plaatsvond voor de derby tegen SDC’12 vroeg eigenlijk om een ultieme bekroning in de vorm van een winnend doelpunt, maar dat zat er niet in. “Dat had het wel helemaal afgemaakt, ja. Ik kreeg wel een paar kansjes maar scoren zat er helaas niet in. Jammer, want dan hadden we goede zaken kunnen doen op de ranglijst en verder bij de degradatieplaatsen weg komen komen.”
Laat een reactie achter